Het spook in de slaapkamer
Wowo, Wowo, Wowo.
Vorig jaar kon je al heel goed kusjes geven, maar nog niet praten (in zinnen). En nu klets je honderduit. Dit kunnen maakt dat je je kortgeleden ook realiseerde dat jouw zelfbedachte ‘Wowo’ toch echt niet klinkt als Noel. En sindsdien raak je geïrriteerd als wij jou Wowo noemen.
Want eenmaal het licht zien; dan is er geen weg terug.
Zodoende waren we vanochtend eens even de zaken op een rijtje aan het zetten. We spraken over grotemensendingen als naar de wc gaan en hoe andere kindjes bij jou op de opvang dat toch voor elkaar krijgen. Dat zijn serieuze zaken.
We hadden het over papa’s en mama’s zonder kindjes, want die bestáán, hoe is het mogelijk. Met grote ogen vol verbazing luister je naar mijn uitleg over hoe het kan dat sommige ‘meneren’ en ‘mevrouwen’ geen papa en mama heten en anderen wel.
Ook hadden we het over poep. Ja, die hebben we in vele varianten en dat is héél normaal, dat laten jij en je broer dagelijks weten. Het ‘poephondje’ in de straat moet eraan geloven; zo ook de lego, auto’s of knuffels in huis die kak-kakkerlakken zijn en natuurlijk je geliefde moeder die de hele dag volgens jullie een ‘poepiekont’ heeft, waarna je slechts schaterlacht na de zoveelste ´hou op!´ van je moeder.
Ondanks de normaliteit van deze flinke portie testosteron in huis en het feit dat ik als vrouw jullie mannenhumor nou eenmaal niet altijd kan bijbenen en dat gelukkig ook niet hoeft, probeer ik je bij te brengen waarom je dit op straat niet hoeft uit te kramen. Dat niet iedereen grappig vindt wat jullie grappig vinden. Tevergeefs. Jij hebt toch echt je eigen waarheid en ziet het probleem niet.
Na zo’n dertig seconden lang uit te pluizen hoe we de komende weken aan jouw persoonlijke doelen gaan werken -lees: vanávond ga ik op de wc, mama, simpel- dacht ik nog even iets kleins aan te stippen. Niets moeilijks, simpele interesse. ”Hoe heb je eigenlijk geslapen vannacht, lieverd?”. ‘
‘Ik heb in mama’s bed geslapen”, was je antwoord. Alsof dat deze dementerende dinosaurus iedere tweede helft van de nacht voorbij was gegaan. ”Ja, ik zag het lieverd. Ga je vanavond een heel nachtje in je eigen bed slapen?”
”Maar er komt ‘s nachts een spook in mijn kamer”. Ik zie je serieuze, bangige oogjes, dus ik stel voor of het een idee is om aan dit spook te vragen ergens anders te gaan slapen, omdat jij anders niet kan slapen. Dit lijkt je wel wat. ”Ga weg, spook!”, zeg je. Waarop ik voorstel: ”Zullen we het hem lief vragen? Ik denk dat hij dan eerder weggaat dan wanneer je boos doet, denk je niet?”
Je kijkt me met grote ogen aan, alsof je net het antwoord op ons huidige wereldprobleem hebt gevonden. ”Wil je weggaan spook? Je mag in mama’s slaapkamer slapen.” Ja, ga even lekker een eind fietsen met dat spook, denk ik. Wat denk je wel. Dat mormel naar mijn kamer verplaatsen, zeker. En het begint me ineens overal te kriebelen. Zou het echt?
Jouw grote, overtuigende ogen maken me bang. Vijf minuten lang denk ik niet meer helder maar voel ik alleen maar kippenvel. Wat als dat spook bestaat. En het is zojuist naar mijn slaapkamer verplaatst.
Zucht. Als je het (even) niet meer helder ziet, dan gebeuren er absurde dingen in de wereld. Doe, geloof en accepteer je deze dingen. Recht onder je neus. Tenzij je dat wat je bang maakt vraagt om te vertrekken uit je leven en het heft in eigen handen begint te nemen.